Titel: In de omhelzing van de rivier
Oorspronkelijke titel: Privati abissi
Jaar: 2022
Auteur: Gianfranco Calligarich
Uitgever: Wereldbibliotheek

Samenvatting:
Gianfranco Calligarich is de schrijver van de Italiaanse klassieker De laatste zomer in de stad, geschreven in 1973 en enthousiast ontdekt door het Nederlandse en Vlaamse publiek in de zomer van 2020. Na zijn debuut schreef hij jarenlang scenario’s voor televisie en film. Hij keerde uiteindelijk terug naar de literatuur met verschillende romans, en schreef met In de omhelzing van de rivier weer een prachtige roman over Rome en vriendschap.

Het is 1968 en vier jonge mensen leren elkaar kennen in een café in Rome, de eeuwige stad. Een klant, de barman en een pianist, en het gezelschap is compleet wanneer op een avond een vrouw komt aangewaaid, die de pianist het hoofd volledig op hol brengt. Een betoverende vrouw, een raadsel, maar ook uitdagend en ontwrichtend.

Er ontspint zich een verhouding tussen deze twee aan elkaar gewaagde karakters. Het is een intense liefdesrelatie, die onverbiddelijk wordt geremd door hun tragische verleden. Wat kunnen de andere twee vrienden anders dan toekijken hoe zij gaandeweg verstrikt raken, hoe het noodlot zich voltrekt?

Recensie in Kuntsttijdschrift Vlaanderen: Gianfranco Calligarich plaatste dit motto, wellicht van Calligarich zelf, vooraan in zijn nieuwste boek: “De roman is een vorm van nostalgie”. ‘In de omhelzing van de rivier’ herinnert, omwille van de afstandelijke verteller, de nostalgische toonzetting en de terugblik op een onmogelijke liefde, aan Scott Fitzgerald’s ‘The Great Gatsby’ en Evelyn Waugh’s ‘Brideshead Revisited’. Toch is dit een door en door Italiaanse roman, een evocatie van een labyrintische wijk in een bocht van de Tiber, tussen de Engelenburcht en de Piazza Navona, tijdens de zomer van 1968, toen “revolutionairen” en “verbannen kosmopolieten” er de pleintjes en de terrasjes onveilig maakten. De anonieme  verteller, een gokker en professionele kaartspeler, keert dertig jaar later terug naar de plek waar hij voor een deel als getuige, voor een deel van horen zeggen, en voor nog een deel als lezer van een sleutelroman, het verhaal van een fatale liefde uit de doeken doet. De mede-eigenaar van zijn stamkroeg met de Proustiaanse naam “De Hervonden Tijd”, was een zwijgzame ”kleerkast” en de zoon van een rijke staalfabrikant die als sessiepianist van een tienjarig “sabbatical” gebruik maakte. Hij raakte er verliefd op een ook al rijke en raadselachtige jonge vrouw met lesbische voorkeuren. Haar liefkozingen kenden een grens, ook na hun plotse huwelijk. Later verscheen een polyy-amoureuze Londense schrijver met masochistische neigingen, die eveneens zijn tanden stukbeet op de ongenaakbare vrouw. En die er later een sleutelroman over schreef. Als de vrouw opnieuw verschijnt neemt zij haar echtgenoot mee op een reis naar Barcelona, waar zij dan toch eenmalig de liefde bedrijven, en dan naar Locarno, waar haar vader, een rijke bankier, in een paleisachtige woning verblijft en na een val uit het raam in een rolstoel vegeteert. Het verhaal van verdriet, ongeluk, dood, incest, zelfmoord en claustrofobische luxe krijgt hier zijn ontknoping. Toch is het niet het verhaal, hoe gelaagd en vakkundig verteld, wat deze roman bijzonder maakt, wel de taal vol afgebroken zinnen, herhalingen, elegante omschrijvingen, en het gebruik van uitstel, suggestieve omzwachteling en geheimzinnige vooruitwijzingen. Metaforen met hoofdletter (Geblokkeerde Partner, Depri Penelope, Masculiene Meid)  vervangen in zijn “antropologische overdenkingen” de doordeweekse namen in wat lijkt op een plechtig-ironische verwoording van het banale. Geld heet er spottend en fatalistisch “wat-ertoe-doet”. Het benadrukt de afstand van de verteller die vanuit zijn professionele ervaring het gebeuren als een spel bekijkt. Ook de nabije zee, de naamloze rivier, de seizoenen en het overrompelende verleden van de oude Hoofdstad kaderen  dit “kastedrama” net als de verwording van een nostalgisch herinnerde uithoek van Rome tot toeristische banaliteit, in het ruimere perspectief van het eeuwige water, van de zee, van “het geklater der fonteinen. Alsof zij beter dan de palazzi en de kerken wisten dat alles wegstroomt. In de richting van de zee.” – Johan De Haes